ken je dat huis?
dat huis ver weg?
daar woont een kind.
met een bot.
dat is wat gek, ja.
en weet je wat?
er is wat weg.
uit het boek van bot.
als dat maar goed komt.
jij kent het land al, niet?
het land ver weg.
het land van het kind en de bot.
daar is wat aan de hand.
het kind zit op de bank.
blij is ze niet.
ze huilt haast.
wat is er mis?
hoe lost bot dat op?
het is mooi weer.
het kind en bot gaan op stap.
ze spelen in het bos.
daar ligt een lelie.
die is droef en ziek.
wat erg!
wat denk jij?
komt het goed met de lelie?
het is zomer.
in huis is het erg warm.
het kind en de bot maken een plan.
dan gaan ze aan de slag.
met planken en spijkers.
het werk schiet prima op.
kijk eens daar!
wat zie jij in de boom?
De zon is nog niet op.
Het kind en Bot zijn vast in slaap.
Maar voor de deur wacht hoog bezoek.
Een heks en een reus!
Het kind en Bot steken hen een handje toe bij het herfsten.
En plots is alles stil.
Koning Winter is in het land.
Het kind ziet voor het eerst sneeuw.
Met Bot heeft ze dolle pret.
Helaas, op het ven loopt het mis.
Het ijs is te zwak.
Redt Bot zijn maatje uit de nood?
Dit is een stuk.
Over een kind en een bot.
En een haas.
Het blijft nog een poos
keurig verstopt.
In de wondere wereld
van flora en fauna.
Het wordt druk bij het kind en de bot.
Eerst is in de schuur één schaap op bezoek.
Plots zijn het er drie.
De kleintjes groeien snel.
En ze gaan al gauw op avontuur.
Als dat maar niet misloopt!
Het kind is jarig.
Bot neemt haar mee op reis.
Zo komen ze op vreemde plaatsen.
Vanop een hoge berg is het uitzicht prachtig.
Maar, hei!
Wat ligt daar op het strand?
Het kind droomt.
Ze ziet een schip in een storm.
Een kleuter valt in zee.
Wat is dat eng!
Overdag denkt het kind steeds aan de droom.
Dan slaat Bot tilt.
Wat is er aan de hand?